Gevolgen voor de premie
De maximale premiegrens voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum tezamen bedraagt 30% van de pensioengrondslag. Deze premie wordt ingelegd in het persoonlijke pensioenvermogen.
In de pensioenpremie die periodiek wordt afgedragen wordt rekening gehouden met het feit dat er op pensioendatum ook een partnerpensioen wordt ingekocht. Bovenop deze premie is er ruimte voor risicopremies zoals een partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum, wezenpensioen en een (vrijwillige) Anw-hiaat verzekering.
Risicopremie
De hoogte van de risicopremie voor het partnerpensioen voor pensioendatum, wezenpensioen en Anw-hiaat verzekering is onder andere afhankelijk van:
- de leeftijd van de deelnemers;
- de hoogte van de verzekerde dekkingen;
- de sterftekansen; en
- de partnerfrequentie.
Daarnaast wordt er rekening gehouden met de dekking in de uitloopperiode en de dekking tijdens de WW/ZW-periode. De uitloopdekking en de dekking tijdens de WW/ZW-periode worden gefinancierd via een opslag op de risicopremies.
Mogelijkheid leeftijdsafhankelijke risicopremies
Met uitzondering van verplichte bedrijfstakpensioenfondsen, kunnen pensioenfondsen voor de risicodekking leeftijdsafhankelijke premies blijven hanteren. Voor een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds geldt dat er uit moet worden gegaan van een gelijke (dus leeftijdsonafhankelijke) risicopremie.
Risicopremie netto-pensioenregeling
De premie voor het netto-ouderdomspensioen is ook maximaal 30% van de pensioengrondslag, maar gecorrigeerd met de nettofactor vastgelegd in art. 5.16 lid 4 Wet IB 2001. Bovenop deze premie komen de risicopremies voor het netto-partnerpensioen en netto-wezenpensioen bij overlijden voor pensioendatum. Ook gecorrigeerd met de nettofactor.