In ons pensioenstelsel regelen we onze pensioenen samen en dragen we de risico’s gezamenlijk. Zo zijn we er voor elkaar en hebben we onze zaken goed geregeld. Om dit zo te houden, was een modernisering nodig. Dus is het pensioenstelsel gemoderniseerd.
Waarom veranderen we het pensioenstelsel als het oude systeem zo goed was?
Het oude pensioenstelsel kende een aantal kwetsbaarheden. Zo werden er toezeggingen over de toekomstige pensioenuitkeringen gedaan die niet altijd konden worden waargemaakt. Denk bijvoorbeeld aan het niet-indexeren of het moeten doorvoeren van kortingen. Dat kon het vertrouwen in ons pensioenstelsel verminderen.
Verder wisten veel mensen niet goed hoeveel pensioen zij konden verwachten. Zo vroegen jongeren zich af, of er ook nog pensioen voor hén werd opgebouwd. Doordat pensioenen in het nieuwe stelsel persoonlijker en transparanter worden gemaakt, komen we tegemoet aan een brede maatschappelijke wens en wordt pensioen voor iedereen inzichtelijker.
Het oude pensioenstelsel sloot bovendien niet meer goed aan op de veranderde arbeidsmarkt. In de kern gaat het erom dat werknemers niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever werken. Of ze gaan als zelfstandige aan de slag. In het nieuwe stelsel bouw je voortaan op elke leeftijd evenveel pensioen op.
In ons oude pensioenstelsel was bovendien veel ‘uniform’ geregeld. In het nieuwe stelsel is meer maatwerk mogelijk, en kunnen risico’s beter worden toebedeeld aan wie ze kunnen en willen dragen. Ook kunnen de nieuwe solidariteitsreserve of risicodelingsreserve meer gericht worden ingezet dan de buffers in het oude pensioenstelsel.
Kortom, ons pensioenstelsel wordt moderner gemaakt door de oude kwetsbaarheden op te lossen.
Welke sterke punten blijven hetzelfde in het vernieuwde pensioenstelsel?
De veranderingen in het stelsel gaan over de tweede pijler: de afspraken over pensioen tussen werkgever en werknemer. Hier blijft gelden dat we ons pensioen samen regelen: werkgeversorganisaties, vakbonden, ondernemingsraden (of personeelsvertegenwoordigingen), pensioenuitvoerders, én de overheid.
In het vernieuwde pensioenstelsel blijven we solidair met elkaar en delen we de risico’s van bijvoorbeeld de stijgende levensverwachting, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Bovendien houden we de kosten laag door samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van administratie, ondersteunende diensten en beleggingen.
Ook de AOW blijft bestaan. AOW is het basispensioen vanuit de overheid. Mensen die in Nederland wonen of werken, krijgen meestal AOW.
Wat is er anders in het vernieuwde pensioenstelsel?
Iedereen blijft pensioen opbouwen via een zogeheten premieregeling. De pensioenpremie staat daarbij centraal. Dit is de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. De pensioenpremie wordt voor alle leeftijden procentueel gelijk, behalve als er gebruik wordt gemaakt van zogeheten eerbiedigende werking.
Er wordt dus niet langer een toezegging gedaan over de hoogte van toekomstige pensioenuitkeringen. Het huidige pensioenstelsel liep daarbij - sinds de financiële crisis van 2008 - tegen zijn grenzen aan. In het nieuwe stelsel is duidelijker zichtbaar dat de hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkering afhankelijk is van de premie-inleg en de beleggingsresultaten.
Over de hoogte van de premie worden afspraken gemaakt. In de solidaire premieregeling zal de pensioenuitvoerder met regelmaat toetsen of de afgesproken pensioenpremie in balans is met de pensioendoelstellingen die werkgevers en werknemer hebben afgesproken. Werkgevers en werknemers zijn samen verantwoordelijk voor een adequate pensioenregeling.
Over de hoogte van de premie-inleg worden afspraken gemaakt. In de solidaire premieregeling zal de pensioenuitvoerder met regelmaat toetsen of de afgesproken pensioenpremie in balans is met de pensioendoelstellingen die werkgevers en werknemer hebben afgesproken. Werkgevers en werknemers zijn samen verantwoordelijk voor een adequate pensioenregeling.
De pensioenuitvoerder belegt de ontvangen pensioenpremies, houdt daarbij rekening met de verschillende risico’s, en houdt voor de deelnemers hun persoonlijke pensioenvermogen bij. Iedereen bouwt voortaan een persoonlijk pensioenvermogen op en kan zien hoeveel pensioen hij of zij later vanaf de pensioendatum in verschillende scenario’s kan verwachten. Hierdoor wordt de pensioenvoorziening voor werknemers inzichtelijker. In feite wordt zo ook duidelijker wat de financiële waarde van de secundaire arbeidsvoorwaarde ‘pensioen’ is.
Een ander aspect zijn de financiële buffers van pensioenuitvoerders. Die hoeven in het nieuwe stelsel niet meer zo hoog te zijn. Daardoor kunnen pensioenen eerder omhoog, maar als het tegenzit gaan ze ook eerder omlaag. Dat het slechter met de economie gaat, betekent dit niet automatisch dat de pensioenuitkeringen zullen dalen. Afhankelijk van de type pensioenregeling, hangt dit namelijk ook af van hoe verschillende risico’s over groepen worden toebedeeld en of er verstandig gebruik wordt gemaakt van een reserve.
Verder is het zo dat pensioenpremies in het nieuwe stelsel op basis van het life cycle principe zullen worden belegd. Dus naarmate de leeftijd van de deelnemer toeneemt, verschuift het accent in de beleggingen. Het doel daarvan is om daarmee de mate van risico af te bouwen naarmate de pensioenleeftijd dichterbij komt.
Per wanneer gelden de nieuwe pensioenregels?
De nieuwe pensioenwet geldt per 1 juli 2023, maar het duurt even voordat de deelnemers van pensioenregelingen daar de gevolgen van merken. Er komt eerst een overgangsfase van maximaal 4,5 jaar. In deze periode gaan werkgevers, vakbonden en andere partijen zoals ondernemingsraden overleggen hoe ze de pensioenregelingen willen aanpassen aan de nieuwe wet. In 2024 en 2025 wordt gekeken hoe de overgang verloopt en of uitvoerders meer tijd nodig hebben. Ook komt er een ‘Regeringscommissaris transitie pensioenen’ die de minister adviseert over mogelijke knelpunten in de overgangsfase.
De Wet toekomst pensioenen is per 1 juli 2023 ingegaan. Daarna start de ‘arbeidsvoorwaardelijke fase’, waarin vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers met elkaar afspraken gaan maken. Zij kiezen dan samen hoe zij de regelingen aan willen passen aan de nieuwe wetgeving: of zij de pensioenregeling zullen vernieuwen, hoe ze die overgang implementeren en, welke compensatieafspraken ze maken over eventuele ongewenste neveneffecten van de overgang. Daarna krijgen pensioenuitvoerders de tijd om de ‘opdracht tot uitvoering van de pensioenregeling’ te aanvaarden en in te voeren.
Op 1 januari 2028 moet dit allemaal geregeld zijn.
Waarom ruimen we zoveel tijd in voor de vernieuwing?
Het gaat om een omvangrijke operatie, waarbij de hele pensioensector is betrokken. De vernieuwing van het pensioenstelsel raakt bijna elke Nederlander. Het is dus belangrijk dat dit proces zorgvuldig gebeurt, met oog voor de verschillende belangen.