Overgangsperiode

Gedurende de overgangsperiode kunnen pensioenfondsen meerdere redenen hebben om het beleggingsbeleid aan te passen:

  • Om een goede overgang mogelijk te maken, is misschien een bepaald niveau voor de dekkingsgraad nodig (bijvoorbeeld voor compensatie uit het vermogen en initiële vulling van de verschillende reserves). 

  • Het nieuwe contract leidt tot een gewijzigd beleggingsbeleid en naar het oordeel van het pensioenfonds is het ongewenst om dit in één keer door te voeren. Zeker als minder liquide beleggingscategorieën moeten worden verkocht, is het vaak noodzakelijk om hier de tijd voor te nemen.

  • Administratief wordt het nieuwe contract nog niet ingevoerd, bijvoorbeeld omdat de uitvoerder nog niet zover is, maar uit de onderbouwing van het contract blijkt dat aanpassing van het beleggingsbeleid wenselijk is. Dat kan bijvoorbeeld voortvloeien uit de nieuw vastgestelde risicohoudingen per cohort. Door de splitsing in persoonlijke pensioenvermogens is het denkbaar dat renterisico op een andere manier over de verschillende looptijden wordt verdeeld. Voor lange looptijden wordt er bijvoorbeeld minder en voor korte looptijden meer afgedekt. Dan kan een pensioenfonds hierop willen anticiperen.

Bescherming van de dekkingsgraad

Voor het beschermen van de dekkingsgraad gedurende de transitieperiode, staan verschillende mogelijkheden open. Risico kan worden gereduceerd door risicovolle beleggingen te verkopen en een groter deel van het renterisico af te dekken. Maar ook kunnen opties of rentederivaten worden ingezet. Bij het inzetten van opties is het belangrijk dat de index waar de optie op wordt ingezet, het af te dekken risico nauwkeurig genoeg weerspiegelt. En ook leidt de inzet van opties tot een nieuw risico: de waarde van een optie wordt in hoge mate bepaald door de beweeglijkheid van financiële markten (de “volatility”). Dat betekent dat de dekkingsgraad – zelfs als financiële markten stabiel zijn – kan veranderen door veranderingen van de volatility. Voordat opties worden ingezet, moet dit risico goed worden begrepen.

Er mag alleen in risico worden teruggenomen als het beleggingsrisico binnen de kaders van de bestaande risicohouding blijft.

Vergroten risicoprofiel

Gedurende de periode dat een herstelplan van kracht is, mogen pensioenfondsen hun risico niet doelbewust vergroten. “Risico” wordt hierbij gemeten via het vereist eigen vermogen: als dat stijgt, is sprake van een vergroting ven het risicoprofiel. Toch hebben pensioenfondsen meerdere mogelijkheden om meer risico te nemen gedurende de transitieperiode:

  • Als sinds de introductie van het nFTK in 2015 nog geen gebruik is gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om het risicoprofiel te vergroten, dan geldt deze mogelijkheid nog steeds. Voorwaarde is dat het eigen vermogen groter is dan het minimaal vereist eigen vermogen.

  • Pensioenfondsen kunnen onder voorwaarden toch het beleggingsbeleid aanpassen als niet voldaan is aan de VEV-eis. Voorwaarde is dat de risicohoudingen per leeftijdscohort zijn vastgesteld en het besluit tot invaren is genomen. Mocht uiteindelijk toch niet worden ingevaren, dan moet het risicoprofiel weer worden teruggebracht. 
  • De risicohouding geeft de kaders aan waarbinnen een pensioenfondsbestuur zonder afstemming met sociale partners het risicoprofiel kan herzien. Daarnaast gelden ook de bandbreedtes van het strategisch beleid als beperking. 

Als de aanpassingen in het risicoprofiel een gevolg zijn van verschillen in de risicoprofielen voor verschillende leeftijdscohorten of als de periode tussen het aanpassen van het risicoprofiel en het moment van invaren wat langer is, is het van belang om een goede analyse te maken per leeftijdscohort. Het is denkbaar dat bij het invaren rekening wordt gehouden met de gerealiseerde rendementen, zodat de (positieve of negatieve) rendementen toevallen aan de groepen voor wie de risico’s zijn gelopen. Maar dit dient dan vooraf goed te worden geanalyseerd en de afspraken met de vermogensbeheerder moeten deze analyse en toewijzing mogelijk maken. Ook moet het pensioenfondsbestuur hierover duidelijk communiceren en in staat zijn om verschillende boodschappen te brengen aan verschillende groepen deelnemers. Onderbouwen dat een dergelijke werkwijze evenwichtig is voor de verschillende groepen, vraagt ook de nodige aandacht. Ook deze stap dient dus vooraf goed doordacht te worden.